afschrijvingenStarten als ondernemer of ZP’er vraagt vaak om de nodige investeringen.?. De aanschaf van een laptop, bureau, machine of bedrijfspand kan nou eenmaal noodzakelijk zijn om geld te verdienen. Het goede nieuws: deze zakelijke kosten zijn mogelijk van invloed op de hoeveelheid belasting die je moet betalen: een overzicht van de fiscale mogelijkheden en regels voor het afschrijven van bedrijfsmiddelen.


Wat is afschrijven?
De kosten die je maakt om bedrijfsmiddelen te kopen, kun je meestal aftrekken voor de belasting. Deze kosten trek je af van de opbrengsten om de winst van het bedrijf te bepalen. Om jouw dienst of product te kunnen produceren en leveren, heb je bepaalde bedrijfsmiddelen nodig, zowel materieel gezien (laptop, auto, machine) als immaterieel (vergunningen). Omdat deze bedrijfsmiddelen een aantal jaar meegaan, worden ze beschouwd als vaste activa en verschillen daarmee van vlottende activa als voorraden.

De fiscus ziet deze bedrijfsmiddelen als investeringen; daarom mag je niet alle kosten aftrekken in het jaar van aanschaf, maar moet je ze afschrijven. Je verdeelt zo als het ware de kosten van het bedrijfsmiddel over de jaren waarin je hiervan gebruikmaakt. Anders gezegd: de afschrijvingen laten de waardedaling van de bedrijfsmiddelen over een bepaalde periode zien. De grens voor afschrijvingen ligt bij een investeringsbedrag van minimaal 450 euro. Is het investeringsbedrag lager, dan mag je deze kosten wel in het jaar van aanschaf in één keer volledig aftrekken.


Hoe bereken je de afschrijvingen?
Om de jaarlijkse afschrijving te berekenen, gebruik je drie variabelen. Ten eerste: de aanschafkosten. Deze uitgaven bestaan niet alleen uit de aanschafprijs, maar ook uit de kosten die gepaard gaan met de aankoop. Denk aan notariskosten bij de aankoop van onroerend goed. Verder bestaan de aanschafkosten uit de installatiekosten en de kosten van het bedrijfsklaar maken. Vervolgens moet je van het totaalbedrag de kortingen en subsidies aftrekken, ook als je die pas achteraf krijgt.

De tweede variabele is de restwaarde die het bedrijfsmiddel vermoedelijk nog zal hebben op het moment dat je het niet meer kan gebruiken voor jouw onderneming. Dit is doorgaans een geschatte waarde, waarbij je – bij het berekenen hiervan – het beste contact kan opnemen met de leverancier.

De laatste variabele is de vermoedelijke gebruiksduur, berekend in volledige jaren. De Belastingdienst hanteert hiervoor normaal gesproken de technische levensduur van het bedrijfsmiddel. Oftewel: de periode totdat het product volledig versleten is. In de praktijk mag je uitgaan van de economische levensduur wanneer die korter blijkt dan de technische levensduur. De economische levensduur geldt als verstreken als het bedrijfsmiddel geen economisch nut meer heeft voor de onderneming, ook al is het technisch gezien nog in goede staat. Let op: je mag per jaar maximaal twintig procent afschrijven op de aanschafkosten van het bedrijfsmiddel, dus de minimale levensduur is vijf jaar.

De meest gebruikte methode om de afschrijving te berekenen, is de lineaire methode waarbij je de volgende formule hanteert: aanschafkosten – restwaarde / levensduur. Laten we de aanschaf van een laptop even als voorbeeld nemen. De aanschafkosten zijn duizend euro (hoger dan de ondergrens van 450 euro, dus afschrijven mag), de levensduur zetten we op het minimum van vijf jaar en de restwaarde is na vijf jaar nul: 1000-0/5= 200 euro per jaar afschrijving.